Een eeuw onderzeeboten | Maritiem Nederland
Nieuws

Een eeuw onderzeeboten

Peter van der Hoest | woensdag 20 september 2006

Hoewel de Onderzeedienst van de Koninklijke Marine officieel niet meer bestaat, is het de moeite waard om stil te staan bij de bewogen geschiedenis van dit bijzondere onderdeel van de krijgsmacht. Het honderdjarig bestaan heeft de dienst net niet gehaald.

Dit jaar zou de Onderzeedienst van de Koninklijke Marine honderd jaar hebben bestaan, ware het niet dat het vaandel vorig jaar is overgedragen aan de commandant zeemacht in Nederland, Vice-admiraal Jan Willem Kelder. Dit betekende een officieel einde aan de zelfstandige divisie binnen de marine. De vier resterende onderzeeboten blijven hun taken normaal voortzetten. De vaartuigen blijven daarmee gehandhaafd, al is hun takenpakket na een eeuw behoorlijk veranderd.

‘Luctor et Emergo’
Al in 1902 krijgt Marineminister Roëll vragen over de aanschaf van onderzeeboten door de Koninklijke Marine. Hij laat weten er positief tegenover te staan, maar stelt de marine wel drie voorwaarden. Ten eerste moeten de boten minimaal twaalf uur onder water kunnen blijven. Daarnaast moeten ze boven water een snelheid van ten minste 8 knopen halen, en onder water moet die minstens 7 knopen zijn.

 

In 1904 begint Koninklijke Maatschappij De Schelde met de bouw van de eerste onderzeeboot die aan de eisen van de marinetop voldoet. Deze ‘Luctor et Emergo’ gaat in 1905 te water, maar tijdens de eerste proefvaarten kan de – Amerikaanse – bemanning alle beloften nog niet waarmaken.

 

Hierop besluit luitenant ter zee Koster de marine te verlaten en bij de werf aan de slag te gaan. Hij gaat op zoek naar een capabele bemanning. Binnen een jaar voldoet Koster wel aan de marine-eisen, en op 21 december wordt de eerste onderzeeboot in dienst gesteld. De naam Luctor et Emergo verandert in de weinig fantasierijke naam ‘Hr. Ms. Onderzeesche torpedoboot 1’.

 

Over het nut van onderzeeboten blijven evengoed twijfels bestaan. Officieren zien in het vaartuig weliswaar een “belangwekkend en vernuftig samengesteld mechanisme,” maar men aarzelt over de praktische bruikbaarheid ervan. Proefvaarten bewijzen langzaam maar zeker het ongelijk van de twijfelaars in de marinetop. Maar pas onder invloed van de Eerste Wereldoorlog komt er meer belangstelling voor het nieuwe type oorlogsmaterieel.

Vliegende vis
Tijdens de Eerste Wereldoorlog maken de Duitsers veelvuldig gebruik van onderzeeboten, voor aanvallen in en verkenning van vijandelijke wateren. Daardoor groeit in Nederland het besef dat onderzeeboten onmisbaar zijn voor moderne oorlogvoering. In Nederland en Nederlands-Indië ontstaan daarom divisies die gezamenlijke oefeningen uitvoeren.

 

De Nederlandse scheepsbouw profiteert flink van de groeiende vraag naar onderzeeboten. In de jaren dertig worden ze ‘aan de lopende band’ afgeleverd. Voor aanvang van de Tweede Wereldoorlog hebben 45 Nederlandse vaartuigen het ruime sop gekozen. Hiervan bevinden zich er achttien in Nederlands-Indië.

 

Wanneer op 10 mei 1940 Duitse troepen de Nederlandse grens overschrijden, moeten de Nederlandse onderzeeboten uitwijken naar Groot-Brittannië. Voor de meeste boten vormt de oversteek geen probleem, maar enkele exemplaren hebben moeite uit Duitse handen te blijven, omdat ze niet vaargereed zijn. Deze brengt de Koninklijke Marine uit voorzorg tot zinken.

 

De zeven ontsnapte onderzeeboten komen onder Brits opperbevel te staan en vormen een flottielje onder leiding van Kapitein-Luitenant ter zee Hellingman. De taken van deze Nederlandse onderzeevloot zijn zeer divers. Naast het escorteren van schepen, moeten ze geheim agenten oppikken en aan land zetten, konvooien beschermen, kustgebieden beschermen, zeemijnen leggen en vijandelijke koopvaardij- en marineschepen onderscheppen.

 

De eerste aanval van een Nederlandse onderzeeboot op een vijandelijk schip heeft plaats op 12 juni 1941. In het boekwerk Zij vochten op de zeven zeeën beschrijft auteur W. Bezemer die actie als volgt: “Het was ruim elf uur geworden, toen drie torpedo’s werden afgevuurd: twee whitehead-torpedo’s en een ‘Mark IV’. Laatstgenoemde deed echter meer denken aan een vliegende vis dan aan een gehoorzame torpedo, want ofschoon ingesteld op een diepte van 2,5 meter sprong deze Mark IV verschillende malen uit het water, ‘een opvallend spoor achterlatend’ (…) Een minuut na het salvo, voor de torpedo’s hun doel bereikt konden hebben, veranderde het aangevallen schip plotseling van koers; de vliegende vis leek niet onopgemerkt te zijn gebleven.”

 

De tweede aanval blijkt wel succesvol en zo brengt de Onderzeedienst voor het eerst in de geschiedenis een vijandelijk schip tot zinken. Het voorval zou niet uniek blijken. ‘Onderzeeboot O 24’, verantwoordelijk voor de vernietigende actie, brengt in totaal acht koopvaardijschepen tot zinken tijdens de oorlogsperiode. De 25 Nederlandse onderzeeboten jagen samen ongeveer eenzelfde aantal Japanse, Italiaanse en Duitse oorlogsschepen naar de zeebodem. Daarnaast brengt de dienst rond de tachtig vrachtschepen tot zinken. Dit alles ten koste van zeven Nederlandse onderzeeboten. De dienst heeft in deze tijd niet voor niets bijnamen als ‘het slagwapen’ of ‘de tanden van de vloot’.
Naast tal van individuele onderscheidingen ontvangt de dienst in 1947 de Militaire Willemsorde der vierde klasse uit handen van koningin Wilhelmina.


 

Indienststelling van ‘Hr. Ms. Zwaardvis 2’ in 1970

 

Wild plan
Na 1945 heeft de Onderzeedienst de beschikking over acht onderzeeboten, maar door intensief gebruik in de oorlog zijn deze er slecht aan toe. Ook het feit dat de vloot uit verschillende klassen bestaat, is een probleem. Het maakt onderhoud en oefening van bemanningen erg prijzig. Vanwege de economische malaise en de hoge kosten, veroorzaakt door operaties in ‘de Oost’, is er geen geld over voor nieuwbouw. De toekomst van de dienst ziet er met andere woorden niet rooskleurig uit. Uiteindelijk slaagt de marine erin om vier onderzeeboten in bruikleen te nemen van de Britten en de Amerikanen.

 

In 1950 ontstaan wederom plannen voor de bouw van vier nieuwe onderzeeboten. Het duurt nog eens vier jaar voordat de marine de eerste twee kan aanbesteden. De nieuwe modellen zijn gebaseerd op het zogeheten driecilinderontwerp. Na zorgvuldige afweging – er was een speciale commissie ingesteld die de verschillende ontwerpen met elkaar vergeleek – kiest men voor dit ontwerp vanwege het grotere duikbereik. Bovendien is de voortstuwing gescheiden van de bemanningsverblijven. Uiteindelijk duurt het nog tot 1960 voordat de eerste driecilinderonderzeeboot in de vaart komt.

 

De bouw van de twee andere boten schuift men op de lange baan. Den Haag ziet meer in de bouw van een atoomonderzeeboot. Van dit wilde plan ziet men snel af, waardoor er alsnog geld vrijkomt voor de bouw van de oorspronkelijk geplande boten (Potvisklasse).

Drugssmokkelaars
Begin jaren zeventig neemt de marine twee nieuwe onderzeeboten in gebruik. ‘Hr. Ms. Zwaardvis 2’ en ‘Hr. Ms. Tijgerhaai’ zijn revolutionair van ontwerp. De druppelvormige romp zorgt voor uitzonderlijke operationele prestaties. Toch komen de schepen (later) vooral negatief in het nieuws, want de verkoop ervan in 1995 aan RDM veroorzaakt grote problemen. Het bedrijf van zakenman Joep van den Nieuwenhuyzen krijgt de voormalige succesnummers niet doorverkocht. In 2000 worden ze naar Maleisië verscheept, in de verwachting dat verkoop aan dit land wel zal lukken. Als dit niet het geval blijkt, dwingt het kabinet via een kort geding de sloop van de twee boten af. Dit om te voorkomen dat ze in onbevoegde handen vallen.
De marine blijft innoveren en eind jaren zeventig besluit zij de driecilinderklasse te vervangen door de verbeterde Zwaardvis-klasse, later weer vervangen door de Walrus-klasse. Hiervan gaat ‘Hr. Ms. Zeeleeuw’ in 1987 als eerste te water. De vierde en laatste van deze klasse, ‘Hr. Ms. Bruinvis’, komt in 1994 in de vaart.

 

De Nederlandse onderzeevloot bereikt nooit meer de omvang die zij voor de Tweede Wereldoorlog had. De nieuwe mondiale machtsverhoudingen genereren bovendien een nieuw takenpakket. In samenwerking met andere NAVO-landen zijn dat vooral niet-aanvalstaken. Zo zijn de onderzeeboten bij uitstek geschikt voor onopgemerkte verkenningen. Dat gebeurt bijvoorbeeld ten tijde van de Nieuw-Guinea-crisis (begin jaren zestig), wanneer drie Nederlandse onderzeeboten patrouilleren in de Indonesische havens, om te waarschuwen tegen mogelijke invasies. De meeste andere missies blijven tot de dag van vandaag geheim.
Een tweede na-oorlogse taak is het optreden als ‘doelboot’ voor fregatten. De moderne onderzeevloot biedt gewilde sparringpartners tijdens NAVO-oefeningen.

 

Na de val van de Muur blijven deze kerntaken grotendeels ongewijzigd. Zo is de hoofdtaak in vredestijd nog altijd het uitvoeren van verkenningen. Toch breidt het takenpakket van de Onderzeedienst zich uit. Zo zijn er vaartuigen ingezet in de strijd tegen drugssmokkelaars in het Caribisch gebied. En de ‘Hr. Ms. Dolfijn’ heeft toegezien op handhaving van het handelsembargo van voormalig Joegoslavië in de NAVO-operatie Sharp Guard.

 

Binnen de NAVO vindt na de Koude Oorlog een reorganisatie plaats. Grote aantallen strijdkrachten blijken niet langer nodig. De nadruk komt te liggen op flexibel inzetbare eenheden voor deelname aan vredesmissies in VN-verband. Ook voor de Nederlandse krijgsmacht heeft de nieuwe koers ingrijpende gevolgen. In 1991 vermeldt de Defensienota dat de Onderzeedienst genoegen moet nemen met vier schepen.

 

Tegenwoordig rijst in Den Haag de vraag in hoeverre Nederland nog onderzeeboten nodig heeft. Uiteraard verdedigt Defensie het bestaan van deze tak van de Koninklijke Marine. Door de specifieke eigenschappen van de onderzeevloot heeft zij unieke taken binnen de Nederlandse krijgsmacht, zo stelt men.

 

In de Defensienota van 2000 verwacht men van de Onderzeedienst dat ze “inzetbaar is voor speciale operaties, kustverkenning voor amfibische landing, het in kaart brengen van (militaire) activiteiten en het leggen van mijnen.” Volgens Defensie werkt de aanwezigheid van onderzeeboten afschrikwekkend. Zij kunnen daarnaast in oorlogstijd opereren in gebieden die te gevaarlijk zijn voor oppervlakteschepen.

www.marine.nl

 

Strijdend ten onder
De ‘Hr. Ms. O 20’ patrouilleert eind 1941 in een gebied rondom de oostkust van Malakka. Het schip heeft al enkele aanvallen te verduren gehad en moet regelmatig wegduiken voor Japanse vliegtuigen en schepen. De zeediepte is een ander probleem. Deze is te gering voor het uitvoeren van operaties. In de ochtend van 19 december wordt de O 20 aangevallen door een Japans vliegtuig. De commandant, Luitenant ter zee Snippe, ziet tot zijn opluchting dat de afgeworpen dieptebommen weinig schade aan de boot hebben toegebracht.
Wanneer het schip een half uur later weer op periscoopdiepte vaart, ziet het zich geconfronteerd met drie aanstormende Japanse jagers. Voor een periode van zes uur ligt de boot zwaar onder vuur. Maar de beperkte zeediepte blijkt nu in het voordeel van de O 20 te werken. De Japanse dieptebommen hebben namelijk een beperkt aantal diepte-instellingen en ontploffen niet als ze de bodem raken voor ze de geplande diepte voor de explosie bereiken.
Onder de zeespiegel kampt de bemanning intussen met andere problemen. Er dreigt zuurstoftekort en de accu is nagenoeg uitgeput. Snippe besluit een poging te wagen ’s nachts aan de Japanse jagers te ontsnappen. ’s Avonds komt de O 20 aan de oppervlakte en vaart op volle kracht naar dieper water. Na ongeveer twintig minuten krijgt een Japanse jager de Nederlandse onderzeeboot in de peiling. Deze opent direct het vuur, met een salvo torpedo’s vanuit de O 20 als antwoord.
De commandant vreest dat de onderzeeër niet meer onder water kan varen vanwege de uitgeputte accu. Hij neemt uiteindelijk het moeilijke besluit het schip zelf tot zinken te brengen. De commandant en zeven bemanningsleden zijn nooit teruggevonden. De overige opvarenden verzamelen zich aan dek. Een Japanse jager pikt hen een dag later op en maakt hen tot krijgsgevangenen.

Partners Maritiem Nederland