Bundeling maritiem onderzoek | Maritiem Nederland
Nieuws
Pelagia is het grootste onderzoeksschip van NIOZ op Texel

Bundeling maritiem onderzoek

Jan van den Berg | vrijdag 21 september 2007

Voorheen was onderzoek naar alles wat met zee en maritieme sector te maken heeft, versnipperd in Nederland. Uit de vele instituten die er waren, zijn er nu drie gevormd.

De zee, kust en binnenwateren kennen vele facetten. Deze worden van oudsher bestudeerd door een lange reeks van instituten, universiteiten en andere organisaties. Hierdoor ligt het risico van versnippering op de loer. Een grootscheepse concentratie heeft ervoor gezorgd dat uiteindelijk nog maar drie instituten overblijven.

 

Wetenschappelijke ondersteuning van de visserijsector, viskweek en de verwerking van vis tot voedselproducten, geschiedde tot voor kort bij drie instituten. Dit zijn het Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (NIVO), Alterra en de afdeling Ecologische Risico’s van TNO. Medio 2006 zijn ze samengegaan in het instituut Wageningen IMARES, dat deel uitmaakt van de universiteit. Het leek onzeker of IJmuiden zijn vooraanstaande positie in het Nederlandse visserijonderzoek zou kunnen behouden.

 

Begin november werd duidelijk hoe het nieuwe instituut er precies uit zou gaan zien. Directeur Martin Scholten: “De vestiging in IJmuiden blijft bestaan. We gaan hiervoor een nieuw pand bouwen, omdat de huidige vestiging niet meer aan de eisen van de tijd voldoet.” Het aantal medewerkers in IJmuiden neemt af van 110 tot 80. De vestiging in Yerseke, die ook tot NIVO behoorde, stijgt daarentegen van 15 naar 40 medewerkers. Tot slot komt er een nieuw pand waar de huidige vestigingen in Den Helder (Ecologische Risico’s) en Texel (Alterra) in opgaan. Dat komt volgens Scholten ofwel in Den Helder, ofwel bij het Nederlands Instituut voor Onde rzoek der Zee (NIOZ), dat ook op Texel is gevestigd. Het aantal medewerkers verdubbelt tot 80.

 

Spreiding

Wageningen IMARES bereikt met deze aanpak een goede geografische spreiding langs de Nederlandse kust. Het is de bedoeling dat elke vestiging actief is op de vier aandachtsgebieden visserij, aquacultuur (viskweek), milieu en natuur. “Maar er zal geen sprake zijn van een gelijkmatige spreiding van de aandacht”, verduidelijkt Scholten. “In IJmuiden ligt de nadruk op visserij, in Yerseke op aquacultuur.”

 

Scholten vindt dat deze structuur grote voordelen heeft. “Vroeger was vooral in het buitenland moeilijk uit te leggen wat al die verschillende instituten precies deden. Nu kunnen we met een duidelijk verhaal naar buiten treden, wat onze positie versterkt.”

 

Wageningen IMARES verricht ruim de helft van de werkzaamheden voor de Neder landse rijksoverheid, terwijl het bijna een kwart in opdracht van de Europese Unie doet. De rest van het onderzoek is bestemd voor lagere overheden en het bedrijfsleven.

 

Het NIOZ op Texel en het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO) in Yerseke voeren fundamenteel onderzoek uit naar het leven in de zee en de kustwateren. NIOZ richt zich op de Noordzee en de Waddenzee en concentreert zich daarbij vooral op de vakgebieden fysica, chemie, biologie en geologie. Het werkterrein van het NIOO ligt vooral in de Zeeuwse Delta, met de nadruk op ecologie van zoet- en zoutwatergebieden en het land. De twee instituten vullen elkaar goed aan, zegt de nieuwe directeur Carlo Heip. “Er is vrijwel geen overlap. Dat geeft ons een sterkere positie in het fundamenteel zeeonderzoek, zowel in Nederland als daarbuiten.”

 

De combinatie is in juli 2006 van start gegaan. De voorlopige naam ervan is FOKUZ, hetgeen staat voor Nederlandse Combinatie voor Fundamenteel Onderzoek van Kust en Zee. NIOZ en NIOO blijven gevestigd op hun huidige locaties.

 

Zes instituten

Niet alleen het toegepast en fundamenteel onderzoek naar de ‘levende zee’ wordt gebundeld. Op 1 januari 2007 is het Delta Instituut officieel van start gegaan. Hierin concentreert zich het onderzoek naar de zogeheten ‘nietlevende zee’. In de loop van 2007 en 2008 moet een gloednieuw instituut ontstaan, opgebouwd uit (delen van) de zes huidige instituten en organisaties. Het is de bedoeling dat het Delta Instituut een zogenaamd technologisch topinstituut wordt (zie het kader).

 

De grootste organisaties die in het Delta Instituut opgaan, zijn TNO Bouw en Ondergrond en WL Delft Hydraulics. De eerste partner telt 750 medewerkers, die een breed terrein beslaan. Voor de maritieme wereld zijn de activiteiten op het gebied van offshore en geologie van de zeebodem het meest van belang. WL Delft Hydraulics brengt 350 medewerkers in die onderzoek doen ten behoeve van offshore, baggeren, infrastructuur en golfdynamica.

 

Voorts gaat ook GEODelft op in het Delta Instituut. GEODelft doet onder andere onderzoek naar waterkeringen en de overige waterstaatkundige infrastructuur.

 

Drie organisaties van Rijkswaterstaat gaan gedeeltelijk op in het Delta Instituut. Een ervan is het RIKZ (Rijksinstituut voor Kust en Zee), dat zich onder andere bezighoudt met de vraag hoe de kustverdediging het beste vorm gegeven kan worden. RIZA (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afval waterbehandeling) in Lelystad doet onderzoek naar het beheer van zoet- en afvalwater. Meer connecties met de maritieme wereld heeft de Dienst Weg- en Waterbouwkunde, die het ontwerp en de bouw van (natte) infrastructuur begeleidt. Van deze drie diensten blijft een deel achter bij Rijkswaterstaat. Deze afdelingen gaan op in de nieuwe Waterdienst die tweehonderd medewerkers telt. Rijkswaterstaat heeft hiervoor gekozen om zelf te kunnen blijven beschikken over relevante technisch-wetenschappelijke kennis.

 

Volledigheidshalve moeten we het Technologisch Top Instituut Water noemen. Ook dit is een combinatie van instituten. Volgens het businessplan gaat ongeveer een derde van het budget naar het zuiveren van afvalwater en eenzelfde deel naar de bereiding van drinkwater. Twintig procent wil TTI Water besteden aan de interactie tussen grondwater en ecosystemen. Vijftien procent zal besteed worden aan de ontwikkeling van sensoren. Instituten die onderzoek doen voor de scheepvaart, blijven buiten de reorganisatie. We kunnen hierbij vooral denken aan MARIN in Wageningen.

 

 

Technologische topinstituten

Het stimuleren van kennisontwikkeling staat vaak hoog op de politieke agenda, zo ook bij de Neder landse regering. Ongeveer tien jaar geleden drong het besef door dat speciale instituten nodig waren voor onderzoek en ontwikkeling. Het begrip Technologisch Top Instituut (TTI) was geboren.

 

Een TTI heeft specifieke onderzoeksterreinen en diensten om kennis te ontwikkelen die bijdraagt aan de internationale concurrentiepositie van Nederland. De studies van de TTI’s ‘geven antwoord op fundamenteel-strategische vragen van het bedrijfsleven’, zo valt te lezen op de website van SenterNovem. Deze organisatie beheert en monitort sinds begin 2007 de TTI’s voor de ministeries van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen, Economische Zaken en Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit.

 

Daarnaast faciliteert Senter Novem de oprichting van nieuwe topinstituten. Momenteel zijn er zeven, het Delta Instituut komt daar nog bij. TTI’s worden gefinancierd via publiek-private samenwerking. De overheid stelt een deel van budget ter beschikking, de rest van het geld moet komen van universiteiten en bedrijven.

Partners Maritiem Nederland