John Ekkelboom | maandag 30 november 2020
Scheepsbouw, KVNR-lid aan het woord
Een misschien wat vreemde eend in de bijt onder de leden van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders is het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ). De drie nationale onderzoeksschepen die dit instituut beheert, hebben hun houdbaarheidsdatum inmiddels bereikt. Komende jaren wordt deze vloot vervangen, waarbij duurzaamheid een centrale rol speelt.
Het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, in 1876 onder de naam Zoölogisch Station opgericht door de Nederlandse Dierkundige Vereniging in Vlissingen, is alweer ruim vijftig jaar gevestigd op Texel. Daarnaast is er een afdeling in het Zeeuwse Yerseke. Volgens Alex Cofino van het NIOZ heeft het instituut met deze twee locaties directe toegang tot het onderzoeksgebied waar het actief is: de Waddenzee, Noordzee, Zeeuwse Delta en de Oceanen.
“We doen onderzoek van delta tot diepzee met een team van ongeveer 350 internationale wetenschappers en studenten. Dan moet je denken aan studies naar kansen op het gebied van voedsel, transport, energie en grondstoffen, maar ook naar problemen zoals vervuiling, overbevissing, zeespiegelstijging en klimaatverandering. Het NIOZ is onderdeel van NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek”, vertelt Cofino.
Veel van het nationale zeeonderzoek gebeurt vanaf drie onderzoekschepen. De afdeling National Marine Facilities van NWO/NIOZ, waarvan Cofino het hoofd is, beheert deze vloot en de bijbehorende onderzoeksapparatuur. Na de opleiding aan de Hoge Scheepvaartschool in Den Helder werkte hij onder meer in de offshore-industrie en deed hij in Azië de supervisie van scheepsnieuwbouwprojecten, waaronder drie autotransportschepen en voor Heerema Marine Contractors ’s werelds grootste kraanschip de Sleipnir en het diepwater-werkschip de Aegir.
Sinds anderhalf jaar werkt Cofino bij het NIOZ. “De drie onderzoeksschepen die we hier op Texel hebben, zijn van klein naar groot: de Stern, de Navicula en de Pelagia. De twee kleinste, van 15 respectievelijk 24 meter lengte, hebben een diepgang van 1 meter. Daardoor zijn ze zeer geschikt voor ondiep water en droogvallen. Ze zijn vooral voor lokaal gebruik. Zo is de Navicula momenteel actief op de Waddenzee voor bemonstering van de zeebodem. De grootste, de Pelagia van 66 meter, heeft al vele oceanen in de wereld gezien.”
De drie onderzoeksschepen hebben echter hun beste tijd gehad. De operationele kosten lopen op en de techniek is verouderd. De oudste is de Stern uit 1975, de Navicula is bijna veertig jaar oud en de Pelagia werd in 1991 gedoopt. NIOZ wil ze de komende jaren vervangen. Via TenderNet heeft het instituut scheepsbouwers laten weten dat ze zich kunnen inschrijven voor deze bouwprojecten, wat inmiddels is gebeurd.
'Aan de internationale research-pool kunnen we alleen deelnemen als we ook een eigen onderzoeksschip inbrengen'
Op de vraag of huren van schepen geen betere en goedkopere optie is voor het mariene onderzoek, geeft Cofino een ontkennend antwoord. “Onze wetenschappers werken internationaal en niet alleen op onze eigen schepen. Er is een internationale research-pool. Daar kun je alleen aan deelnemen wanneer je als instituut ook een eigen onderzoeksschip inbrengt. Door deze internationale samenwerking groeien de mogelijkheden voor onderzoek exponentieel. De geografische spreiding is immers enorm, iets wat je met slechts één onderzoeksschip nooit kunt bereiken. Overigens maken ook wetenschappers van andere instituten gebruik van de schepen die wij beheren.”
De drie tenders lopen nu volop. Cofino legt uit dat onderzoeksschepen voor op volle zee, zoals de Pelagia, aan bijzondere eisen moeten voldoen. “Zo worden er aan de buitenkant op de romp van zo’n schip allerlei instrumenten geplakt. Via een dropkiel moet het ook mogelijk zijn om instrumenten onder het schip te laten zakken. Dit vereist een rompvorm die zo min mogelijk luchtbelletjes genereert die anders de instrumenten kunnen verstoren. Dit betekent een slanke boeg en een U-vormige doorsnede. Verder zijn er laboratoria met apparatuur aan boord, slaapplekken voor de bemanning en de onderzoekers en voorzieningen als een hijskraan, een J- en A-frame en CTD om watermonsters in de diepte te nemen.”
De toekomstige Pelagia II zal eveneens aan deze eisen moeten voldoen, vervolgt Cofino. “Ook dit schip wordt weer wereldwijd ingezet. Maar het zal geheel anders worden dan zijn voorganger. Geheel nieuw aan boord is het Maritime Living Lab als proeftuin voor de Nederlandse maritieme industrie. Deze bedrijven kunnen op dit schip concepten testen op het gebied van duurzaamheid. Denk daarbij aan windenergie en andere vormen van voortstuwing. Om dit mogelijk te maken, krijgt het schip allerlei sensoren aan boord die je op afstand kunt uitlezen, bijvoorbeeld op machines maar ook bewegings- en meteosensoren. De vaartochtcommissie van het NWO beoordeelt de aanvragen die vanuit de industrie binnenkomen.”
Duurzaamheid zal tevens centraal staan bij het ontwerp van de Pelagia II zelf, waarvan de bouw medio volgend jaar moet beginnen. Vijf scheepsbouwers, waaronder meerdere Nederlandse, zitten bij de laatste selectie. Het schip zal ongeveer 10 m langer worden dan zijn voorganger en accommodatie bieden aan dertig wetenschappers, achttien meer dan voorheen.
Het streven is om vrijwel nul emissie te bereiken, zegt Cofino. “De Pelagia II krijgt een hybride-aandrijving. De motoren met nabehandeling kunnen draaien op Hydrotreated Vegetable Oil. Deze HVO, die helaas nog niet overal verkrijgbaar is, wordt gemaakt van plantaardig afval. Daarmee bereiken we een enorme emissiereductie. Ook is het schip al voorbereid op methanol als brandstof. En omdat het straks wereldwijd opereert, kan het toch ook nog op dieselolie varen.”
‘We willen het onderwatergeluid reduceren en er gaat geen afval overboord’
Emissiebeperking geldt niet alleen voor de aandrijving, benadrukt Cofino. “We proberen op alle fronten de emissie terug te dringen. Zo willen we het onderwatergeluid reduceren, wat belangrijk is voor zowel het wetenschappelijke onderzoek als voor het leven onder water. Dit doen we met een nieuw schroefontwerp en door de schroeven langzaam te laten draaien. Verder gaat er geen afval overboord. Alles verwerken we op het schip. Het ballastwater zuiveren we voordat we het lozen.”
Voor de Navicula II en de Stern II geldt eveneens het streven naar maximale emissiebeperking. Ook deze schepen, die waarschijnlijk in 2022 in de vaart komen, kunnen straks op HVO varen. In tegensteling tot de nieuwe stalen Pelagia worden ze van aluminium gebouwd en hebben ze een beperkte diepgang van 1 m.
Cofino: “Op elk van beide schepen kunnen twaalf wetenschappers aan boord, voor wie de Navicula II ook verblijfsaccommodatie heeft. Dit laatste schip wordt 37 m lang en krijgt een beperkt Maritime Living Lab en een hybride voortstuwingssysteem met een plug-in voor walstroom. Het bijzondere van de Stern II, met een lengte van 19 m, is dat dit schip straks beschikt over waterjets omdat het veel op banken zal varen. Die kunnen droogvallen.’
Bij de vlootvervanging maakt het NIOZ gebruik van informatie van de KVNR, waarvan het instituut als kleine rederij lid is. Cofino licht toe dat de KVNR-website regelmatig wordt geraadpleegd bij de verduurzamingsplannen. “Bovendien is het erg waardevol dat een brancheorganisatie onze stem vertegenwoordigt bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving en ons informeert over geopolitieke ontwikkelingen. Als kleine rederij zou dat anders een onevenredig grote inspanning vragen.”
Aantal schepen: 3 (Pelagia, Navicula en Stern)
Type schepen: onderzoeksschepen
Belangrijkste 'markt': wetenschappelijk onderzoek
Belangrijkste werkzaamheden: wetenschappelijk mariene onderzoek in delta’s, wadden, kunstzone, Noordzee en oceaan.
Aantal werknemers: circa 350 met 25 verschillende natio