Innovatief materieel en slimme operaties | Maritiem Nederland
Achtergrond

KLTZ b.d. Jeroen de Jonge, business director naval programs TNO Defensie:


Innovatief materieel en slimme operaties

Jan Spoelstra | woensdag 6 januari 2016
Marine, Maritieme Cluster

Met een levensduur van een marineschip van ongeveer dertig jaar is het van het grootste belang om in de tussenliggende tijdspanne het kennisniveau op peil te houden. Moderniseringsprogramma’s en doorlopende kennisontwikkeling zijn essentieel om uiteindelijk een hypermodern schip te kunnen laten bouwen. “Wanneer je uiteindelijk een eenmalige keuze moet maken, moet je die keuze goed voorbereiden.”

Met veel genoegen zag Jeroen de Jonge, business director naval programs bij TNO, dit najaar een ballistische raket buiten de dampkring gedetecteerd worden. Vervolgens zond luchtverdedigings- en commandofregat (LCF) ‘Zr. Ms. De Zeven Provinciën’ het signaal door naar een Amerikaanse destroyer die het projectiel uit de lucht schoot. Dat gebeurde tijdens de At Sea Demonstration 2015 voor de Schotse kust, waar de Koninklijke Marine de SMART-L ELR radar succesvol testte. “Dit was een zeer fraai voorbeeld van internationaal samenwerkende marines en een concrete innovatie die samen met de industrie en kennisinstellingen is gerealiseerd.” TNO heeft samen met Thales gewerkt aan de ontwikkeling van deze radar. De verdediging tegen inkomende luchtdoelen omschrijft de marine-expert als het raken van een golfbal met een golfbal, zo nauwkeurig moet de apparatuur zijn.

We spreken De Jonge daags na het uit de lucht schieten van een Russische straaljager door Turkije. Ondanks dat een kennisinstelling daar niet direct iets mee te maken heeft, onderstrepen dit soort spanningen volgens De Jonge het nut en de noodzaak van wat iedereen bij TNO Defensie doet. De Jonge: “De innovaties die TNO met en voor Defensie ontwikkelt dragen bij aan de toekomstbestendigheid van Defensie, zowel in operaties als in het materieel.”

De Jonge startte in 1981 zijn opleiding tot marineofficier aan het KIM. De redenen voor zijn studiekeuze? De marine bood in die economisch zware tijden een baangarantie, De Jonge kreeg levendige verhalen te horen van familie die bij de marine werkte en bovenal wilde hij op jonge leeftijd een bijdrage leveren aan vrede en veiligheid. “Dat is een landmark hier in Den Haag.” De Jonge wijst op de radartoren op het TNO-gebouw in het Benoordenhout in Den Haag. “In de jaren zeventig en tachtig, tijdens de Koude Oorlog, werden daar allemaal geheime tests mee gedaan. Nu staan er telefoonantennes van KPN op.”

De Jonge specialiseerde zich later in luchtverdediging en verdediging tegen ballistische raketten. Hij heeft bij de marine meegewerkt aan studies die uiteindelijk leidden tot de huidige generatie LCF-fregatten. Vele marine-experts zijn het erover eens: de Nederlandse marine loopt voorop met haar schepen en operaties; en dat is een gevolg van de samenwerking tussen de overheid, kennisinstellingen en de industrie. De gouden driehoek. “De Nederlandse marinebouw is een relatief kleine sector, maar dat is een voordeel. Daardoor zijn de lijnen tussen de punten van de driehoek kort en dat bevordert de samenwerking.”

Hoe zien we die gouden driehoek terug in bijvoorbeeld de oceangoing patrol vessels?

“De techniek en innovatie is als een rivier: hij moet blijven stromen. Een goed voorbeeld is het ‘Dutch Radar Centre of Excellence’ (DRACE), een samenwerking tussen TNO en Thales. Het is van het grootste belang dat dat programma door blijft gaan, want wanneer je dan een schip wilt laten bouwen, hoef je niet het wiel opnieuw uit te vinden, maar kun je aanhaken bij de laatste stand van de technologie. Ten tijde van de OPV’s was dat op radargebied de geïntegreerde mast die verschillende radars, optische sensoren en transponders combineert tot één mast. Dat versimpelt het bouwproces en het onderhoud aan de systemen. Bijzonder aan de OPV’s is ook de commandocentrale vlak achter de brug. Een volledig nieuw concept waar wij aan meegewerkt hebben. We hebben veel aandacht besteed aan zichtlijnen, informatie die de bemanning doorkrijgt en hoe het schip met een bemanning van slechts 51 mensen operationeel is.”

Wat was uw eerste missie na het KIM?

Soms moet je het mijnenveld in om snel mijnen te ruimen. Het wordt een afweging tussen vegen en jagen, tussen onbemand en bemand.

“Ik heb veel aan boord van de S-fregatten gevaren in het kader van de in 1968 gestarte ‘Standing Naval Force Atlantic’. Het betrof een samenwerking waar Nederland permanent deel van uitmaakte. Alles draaide toen om vlagvertoon: laten zien dat je er bent, een snelle maritieme reactiemacht paraat hebt. Onderzeebootbestrijding en luchtverdediging waren de belangrijkste capaciteiten. Met de huidige diplomatieke spanningen tussen Rusland en het westen en met vooral Aziatische marines die veel onderzeeboten laten bouwen, zijn die taken uit het verleden opnieuw meer dan relevant. Samenwerking met andere marines was toen ook al van groot belang.”

Is die internationale samenwerking nu al bij nieuwbouw (bijvoorbeeld van onderzeeboten) noodzakelijk?

“Met het instandhoudingsprogramma van de Walrus-klasse onderzeeboten doet Nederland veel kennis op als het gaat om systemen. Ook op het gebied van expeditionaire operaties hebben wij veel waardevolle kennis. Maar, het NIDV heeft recent in opdracht van het ministerie van Defensie in kaart gebracht welke kennis het Nederlandse marinebouwcluster zelf bezit, welk onderzoek wij zelf nog kunnen doen en welke kennis wij door internationale samenwerking moeten binnenhalen. Die inventarisatie ligt er nu, daar zijn wij sinds begin 2015 mee aan de slag. Ongeveer de helft van alle R&D naar onderzeeboten kan Nederland zelf, de andere helft moeten we door samenwerking verwerven. Een belangrijke rol van TNO is Defensie adviseren over de keuze voor internationale industriepartners met ervaring op onderzeebootbouw in die landen waar Nederland goed mee kan samenwerken, wiens kennis en kunde naadloos aansluiten op de kennisgap bij ons eigen marinebouwcluster en kennisinstellingen.”

En hoe gaat de opvolger van de Walrus-klasse eruitzien?

“Er valt nog niets te zeggen over voortstuwing, snelheid, materialen, bemanning en wapensystemen. Maar het is al wel duidelijk dat de Koninklijke Marine zich wil blijven specialiseren. De huidige Walrus-klasse is groot genoeg om wereldwijd te opereren en klein genoeg om dicht onder de kust te komen. Die niche gaan we weer proberen op te zoeken met toekomstige onderzeeboten.”

Voor de vervanging van de M-fregatten heeft Nederland volgens De Jonge al 80 procent van de kennis in huis. Naast het doorontwikkelen van de verdedigingssystemen tegen torpedo’s zijn er nog twee kennisgaten die de marine-expert in de komende jaren wil dichten bij TNO, in samenwerking met de industrie en Defensie. Allereerst moet de geïntegreerde mast aangepast worden voor de nieuwe ESSM (Evolved SeaSparrow Missile)-raketten tegen inkomende luchtdoelen. De Jonge: “Dat onderzoek kan Nederland zelf dragen en dat is ook het goedkoopste. Via het DRACE onderzoeksprogramma hebben wij enorm veel kennis op radargebied in huis. Dat moeten we zelf gaan vertalen naar een vernieuwde radar suite aan boord van de geïntegreerde mast.”

Ik ben voor langetermijnfinanciering, naar analogie van het deltaplan dat ook meerdere kabinetsperiodes moet overstijgen.

De tweede grote innovatie betreft de bemanning. “Toekomstige fregatten moeten een bemanning van ongeveer honderd man krijgen in plaats van de huidige 150 koppen aan boord van de M-fregatten”, aldus De Jonge. Dat moet door verregaande vormen van automatisering door te voeren. Als er een defect aan boord is, moet het schip zelf de HVAC-installaties omschakelen, zelf pompen en kleppen activeren en moet ook de voortstuwing en elektriciteitsvoorziening nog verder geautomatiseerd worden.

Naast nieuwe wapensystemen en het bemanningsvraagstuk vinden er ook buiten TNO ontwikkelingen plaats betreffende nieuwe rompvormen, zoals de bijlboeg (zie pag. 11). Bij de introductie van de bijlboeg voor grote patrouilleschepen of fregatten ondervindt de industrie enige weerstand bij buitenlandse marines. Het schip zou op de ‘Titanic’ lijken en daar wil men niet mee varen.

Gaat de Koninklijke Marine mee in de ideeën van TNO, of zijn sommige onderzoeksresultaten té revolutionair?

“Een mooi voorbeeld is de blauwe glans van de OPV’s. Die schepen moeten in bijvoorbeeld de Golf van Aden op antipiraterijmissie of in het Caribisch gebied drugssmokkel bestrijden. De tegenstander doet alles met zicht, heeft geen innovatieve radar aan boord. TNO onderzoek wees uit dat die lichtblauwe kleur het minst opvalt op die zuidelijke breedtegraden. Het kostte destijds enige moeite om de admiraliteitsraad te overtuigen, maar onze defensie is gevoelig voor goed onderzoek en goede argumenten.”

De mijnenjagers uit de Alkmaar-klasse zijn inmiddels 35 jaar operationeel. Hoe staat het met het onderzoek naar vervangende schepen?

“De huidige Alkmaar-klasse, die door de Belgische, Franse en Nederlandse marine wordt gebruikt, is een succesvol ontwerp geweest, maar de schepen zijn aan vervanging toe. Het is nog niet bekend wat voor schepen dat moeten worden. Moet het schip van ijzer, a-magnetisch staal of composiet worden? Voor planmatig ruimen heb je alle tijd om eerst mijnen op te sporen (jagen), om ze vervolgens met onbemande systemen tot ontploffing te brengen. Zo zijn ook zeven mijnen geruimd tijdens de aanleg van het Gemini offshore windpark. Maar in geval van calamiteiten of crisissituaties moet je wellicht het mijnenveld in om snel mijnen op te ruimen. Het wordt een afweging tussen vegen en jagen - en tussen onbemand en bemand. Het is nu aan de industrie om systemen te testen, om te laten zien wat ze kunnen met vooral onbemande systemen om zo de meest moderne ingegraven mijnen (MUD’s) te bestrijden. Met onze experimentele sonar MUD is het inmiddels al mogelijk om ingegraven mijnen te detecteren, uniek in de wereld.”

Is er voldoende aandacht voor financiering van R&D om ons kennisniveau op peil te houden en door te ontwikkelen?

“Bij de Koninklijke Marine draait nieuwbouw om hoge investeringen, maar daar staat een lange levensduur tegenover. Het is daarom van groot belang om in de tussenliggende periode aan kennisopbouw te blijven doen, zodat we de meest moderne schepen kunnen laten bouwen. Dan heb je begrotingsrust nodig en een visie of road map voor de lange termijn. Wij hebben behoefte aan kaders waarbinnen we onze radarsystemen kunnen aanpassen op toekomstige wapensystemen, kaders waarin we sonar kunnen blijven doorontwikkelen om ingenieuze mijnen op te sporen en budget hebben om onderzoek te kunnen blijven doen naar hoe operaties slimmer kunnen. Ik ben blij dat er de laatste tijd wordt nagedacht over langetermijnfinanciering, naar analogie van het deltaplan dat ook meerdere kabinetsperiodes moet overstijgen. Het zorgen voor vrede en veiligheid overstijgt ook meerdere kabinetsperiodes en daar moet dito financiering tegenover staan. Innovatief in materieel en operaties, dat moeten we op lange termijn voor ogen houden met onze marine.”

Partners Maritiem Nederland