Mijnen vernietigen op afstand | Maritiem Nederland
Achtergrond
Zr. Ms. Vlaardingen, deel van de Alkmaarklasse, op de Oostzee tijdens de internationale oefening Baltops 2012.

Mijnen vernietigen op afstand

Antoon Oosting | dinsdag 27 september 2016
Marine

De nieuwe mijnenbestrijdingsvaartuigen voor onze eigen Nederlandse en ook de Belgische marine zullen mijnenvelden niet meer zelf invaren. Naar het voorbeeld van drones in de luchtmacht zullen vijandige mijnen in de toekomst alleen nog met op flinke afstand bestuurde onderwatervaartuigen (ROV’s) worden opgespoord en vernietigd.

De Koninklijke Marine hoopt het eerste schip van het nieuwe type mijnenbestrijdingsvaartuig tussen 2025 en 2027 in gebruik te kunnen nemen. Daarvoor moet de nieuwbouw tussen 2022 en 2024 beginnen. Het nieuwe vaartuig zal een soort moederschip voor een of meerdere ROV’s worden naar het voorbeeld van installatieschepen zoals die ook in de offshore industrie worden gebruikt. 

Voordelen

Het grote voordeel van deze nieuwe vorm van mijnenbestrijding is dat bemanningen niet meer in gevaar worden gebracht doordat ze een mijnenveld in moeten varen. Ook hoeven er zoals nu soms nog wel het geval is, geen duikers meer het water in om explosieven te deponeren bij in de bodem vastzittende mijnen. Bovendien kunnen de nieuwe schepen aanzienlijk goedkoper worden uitgevoerd omdat er bij de bouw geen speciale antimagnetische materialen meer hoeven te worden toegepast. De huidige bij de Nederlandse en Belgische marine in gebruik zijnde mijnenjagers hebben een romp van glasvezel en polyester en zijn, gezien hun beperkte afmetingen, niet optimaal zeewaardig. De ontwikkeling van een nieuw en groter, stalen schip dat beter oceaanwaardig is, biedt bovendien de mogelijkheid om deze schepen ook voor andere taken (patrouilles, oceanografie en/of kustwachttaken) dan alleen mijnenbestrijding te kunnen inzetten.

Door alle bezuinigingen is de vervanging van de verouderende marineschepen een uiterst moeizaam traject geworden

De voorkeur voor de bouw van mijnenbestrijdingsvaartuigen die buiten het mijnenveld blijven, de zogeheten stand-off methode, wordt bevestigd in Belgische marinekringen. Daarmee kiezen de Belgen en Nederlanders voor een andere strategie dan bijvoorbeeld de Duitsers die opnieuw de voorkeur geven aan de bouw van nieuwe mijnenjagers die wel de mijnenvelden in kunnen.

De strategische keuze voor het stand-off concept is vooralsnog een voorlopige. De voorkeur voor dit concept wordt ook bevestigd in Nederlandse marinekringen maar zo lang er geen volledige overeenstemming tussen de Nederlandse en Belgische overheid is, blijft het een voorlopige keuze. “We zijn in een nog onduidelijke periode. De afstemming tussen Nederland en België is nog niet volledig”, is alles wat de voor de vervanging van de mijnenjagers verantwoordelijke Belgische kapitein ter zee en ingenieur Y. Dupont erover kwijt wil. 

Voortouw

Afstemming tussen beide landen is wel zeer belangrijk. Niet alleen om schepen goedkoper in serie te kunnen bouwen maar ook voor de verdere samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische defensie. Besloten is dat onze zuiderburen het voortouw nemen in het traject voor de vervanging van de mijnenjagers. Dit is afgesproken in het kader van de in 2007 met de overdracht van twee M-fregatten aan de Belgen opgezette intensieve samenwerking tussen beide marines. De Nederlanders hebben al hun handen vol aan de vervanging van de onderzeeërs en, samen met de Belgen, de M-fregatten.

Ondertussen is de samenwerking tussen beide marines almaar groter geworden. De Belgische fregatten worden gemanaged en onderhouden in Den Helder terwijl de Nederlandse mijnenjagers worden beheerd en onderhouden in de Belgische marinebasis in Zeebrugge. De opleiding en training van scheepsbemanningen voor de mijnenbestrijding vindt plaats bij Eguermin in Oostende, de Belgisch-Nederlandse school voor mijnenbestrijding op zee. Ook mijnenbestrijders van andere NAVO-landen volgen hier hun opleidingen.

Door alle bezuinigingen van zowel de Nederlandse als Belgische regering op hun defensie is de vervanging van de verouderende marineschepen echter een uiterst moeizaam traject geworden. Vooral aan Nederlandse kant bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO) hebben alle bezuinigingen er diep in gehakt. Zo diep dat alle trajecten vele jaren vertraging oplopen en er aan alle kanten geld tekort is om de benodigde ontwikkeling goed te kunnen doorzetten. DMO moet extra engineers van buiten aantrekken om al het benodigde voorbereidende werk voor de vervangingsprojecten te kunnen uitvoeren. 

Nieuw elan

Ook de Belgen hebben hun financiële problemen maar na alle onzekerheid lijkt daar nu een nieuw elan te zijn ontstaan na de recente vaststelling door de regering (eind 2015, herbevestigd in juni 2016) van een nieuw Strategisch Plan voor Defensie 2020/2030. In dat strategisch plan geeft de Belgische regering aan 2 miljard euro te willen uittrekken voor de aanschaf van twee nieuwe fregatten met nieuwe gevechtshelikopters, zes nieuwe mijnenbestrijdingsvaartuigen, upgrade patrouillevaartuigen en zelfs de opzet van een compagnie Belgische mariniers (140 man) die mee kan doen met het binnenkort in een nieuw te bouwen kazerne in het naburige Vlissingen te vestigen bataljon van het Nederlandse Korps Mariniers.

Overigens hebben de Belgische fregatten ‘BNS Leopold I’ en ‘BNS Louise Marie’ net in Nederland een flinke upgrade gekregen. Verder heeft de Belgische Marinecomponent, zoals de marine in België officieel heet, recentelijk (2014/15) nog twee kustpatrouillevaartuigen in gebruik kunnen nemen, de ‘BNS Castor’ en ‘BNS Pollux’. De Belgische Marinecomponent omvat verder zes mijnenjagers, een logistiek steun- en commandoschip, de stokoude, uit 1967 daterende ‘Godetia’, een ook al oud onderzoekschip, de ‘Belgica’ (1984) en de nodige hulpvaartuigen van sleepboten en dergelijke.

In een recent interview met het blad Naval Forces heeft de Belgische viceadmiraal (schout-bij-nacht) Georges Heeren aangegeven dat zijn voorkeur wat betreft de fregatten uitgaat naar opnieuw een middelgroot type fregat dat zowel goed is in onderzeebootbestrijding als het opbrengen en enteren van vijandelijke vaartuigen, iets wat de huidige fregatten van de Nederlandse en Belgische marine de afgelopen jaren geregeld hebben moeten doen bij de piraterijbestrijding in de Golf van Aden. 

Meer taken

Over de aanschaf van de nieuwe mijnenbestrijdingsvaartuigen zegt de Belgische viceadmiraal dat er van zowel Belgische als Nederlandse kant een voorkeur bestaat voor het stand-off concept. Tegelijkertijd zouden de nieuwe schepen wel dermate beveiligd moeten zijn tegen mijnen dat de bemanning nog wel heelhuids thuis kan komen, mochten ze per ongeluk toch in een mijnenveld terecht zijn gekomen. Hij heeft het daarbij expliciet over een type moederschip met aan boord verschillende systemen voor opsporing en vernietiging van uiteenlopende soorten mijnen, de MCM Toolbox genoemd, waarbij MCM staat voor Mine Counter Measures.

Daarnaast geeft viceadmiraal Heeren aan dat het wel schepen moeten zijn die inderdaad meer taken moeten aankunnen dan de huidige mijnenjagers. Omdat België het inmiddels vijftig jaar oude commando- en ondersteuningsvaartuig Godetia niet zal vervangen, moeten de nieuwe mijnenbestrijdingsvaartuigen ruimte hebben voor het aan boord nemen van extra stafpersoneel voor het kunnen uitvoeren van logistieke taken. Daarvoor moet er ook ruimte zijn voor extra commando-, controle- en communicatieapparatuur.

Anders dan de Duitsers kijkt volgens Heeren ook de Franse marine naar mijnenbestrijdingsvaartuigen op basis van het stand-off principe. Een nieuw gemeenschappelijk project zoals destijds voor de huidige Alkmaar-klasse in het kader van het zogeheten Tripartite-project ligt niet direct voor de hand. Vanuit het Nederlandse parlement wordt wel steeds sterk aangedrongen op het zoeken naar samenwerking met meerdere landen voor de ontwikkeling van nieuwe marineschepen. De landen met een eigen marine-industrie van enig formaat zoals Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, Spanje en Italië blijven echter om allerlei redenen, niet in de laatste plaats uit concurrentieoverwegingen, het liefst zoveel mogelijk alles zelf doen. Ook de Nederlandse (Damen) en Franse marinebouwers (DCNS) zijn tegenwoordig elkaars grootste concurrenten op de wereldmarkt. 

Unicum

Wat dat betreft lijkt het Tripartite-project een unicum te blijven. In het kader van dat project is in de jaren zeventig een klasse van mijnenjagers ontwikkeld voor zowel de Belgische, Franse als Nederlandse marine. In 1974 werd een samenwerkingsovereenkomst ondertekend waarbij 35 schepen werden besteld, tien voor de Fransen, tien voor de Belgen en vijftien voor de Koninklijke Marine. In de loop der jaren zijn een aantal van die mijnenjagers doorverkocht. Nederland verkocht schepen aan Letland en Indonesië, België aan Frankrijk en Bulgarije en Frankrijk aan Pakistan.

De Tripartite-mijnenjagers zijn 51,6 meter lang, 9 meter breed en hebben een diepgang van 3,5 meter. Ze meten 560 ton waterverplaatsing, halen 15 knopen en kunnen 45 bemanningsleden aan boord hebben. De tien schepen voor België zijn in de jaren tachtig gebouwd door het Belgische consortium Polyship. De Belgische mijnenjagers kregen namen van een bloem, de klasse wordt in België dan ook wel flower class genoemd of Aster-klasse. In Nederland werd gekozen voor plaatsnamen en heet het, naar het eerste schip, de Alkmaar-klasse. Ondertussen hebben zowel de Belgische als Nederlandse marine nog elk zes mijnenjagers over.

De Tripartite-mijnenjagers zijn multifunctioneel inzetbaar, dus zowel vlak onder de kust als verder op zee. Ontworpen voor vooral de bestrijding van allerlei soorten mijnen op de Noordzee en het vrijhouden van de toegang tot de Nederlandse en Belgische zeehavens zijn ze echter ook elders in de wereld inzetbaar. Zo zijn Belgische en Franse mijnenjagers ook ingezet om de Perzische Golf weer mijnenvrij te maken na de oorlogen tussen Irak en Iran en de beide invallen van de Amerikanen en Britten in Irak. De huidige mijnenjagers zijn niet echt geschikt om lange oceaanreizen mee te maken. 

Gouden kans

De bouw van nieuwe marineschepen is natuurlijk elke keer weer een gouden kans voor de eigen defensie-industrie. Hoewel klein heeft België toch ook nog een behoorlijke militaire industrie met bekende namen als die van wapenfabrikant FN Herstel en de Belgische vestiging van Thales. En anders dan Nederland heeft België nog een eigen scheepsmotorenfabrikant ABC (Anglo Belgian Corporation) Marine Engines in Gent. Multi Engineering is een belangrijk ingenieursbureau dat tot nog toe al veel projecten voor de Belgische marine heeft gedaan. Agoria, de Belgische belangenorganisatie van de technologische industrie in België heeft vorig jaar al een eerste informatievergadering belegd voor bedrijven die geïnteresseerd zijn in deelname aan ontwikkelingsprogramma’s van de Belgische marine. Het enige wat de Belgen niet hebben is een echte marinewerf. Maar de werf Damen Schelde Naval Shipbuilding in Vlissingen is wel dichtbij en er werken ook Belgen.

Partners Maritiem Nederland